In de tweede Masterclass uit de serie Impact van onderzoek op 20 mei is het woord aan Leonie van Drooge. Zij is senior projectmanager bij het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies aan de Universiteit van Leiden en doet al jaren onderzoek, voor onder meer het Rathenau Instituut, naar impact: hoe het ontstaat en hoe te anticiperen op impact.
Om meer inzicht in te krijgen in wat impact of doorwerking nu daadwerkelijk is, introduceert Van Drooge een aantal concepten. Een daarvan is de Theory of Change. Hierbij ontwikkelen alle betrokkenen in een project of programma gezamenlijk een visie op de verandering, of impact, die zij nastreven. Vanuit dat eindpunt ontwikkelen ze vervolgens een visie op wat nodig is om dat te realiseren. De zo ontwikkelde ‘theory’ beschrijft wat de doelen zijn, hoe die kunnen worden gerealiseerd, welke veronderstellingen daarbij worden gemaakt en wie er betrokken moeten zijn. Dit levert een gedeeld narratief op en een brede scope op wat men wil bereiken en hoe daar te komen. Die gezamenlijke inspanning en dat starten bij het einde zijn kenmerkend voor een Theory of Change.
Een andere manier om naar impact te kijken is vanuit de richting en de reikwijdte van onderzoek. Bijvoorbeeld vanuit het idee van transformative change, waarbij het onderzoek an sich niet het uitgangspunt is, maar de maatschappelijke verandering die men hoopt te bereiken. Veel hogescholen, zo blijkt uit de discussie tijdens de masterclass, ervaren die roep naar deze grote maatschappelijke veranderingen en de noodzaak daar aan bij te dragen, maar weten niet altijd hoe dat organisatorisch voor elkaar te boksen. Het is de vraag, stelt Van Drooge voorzichtig, of het daadwerkelijk de opdracht is van hogescholen om die grote maatschappelijke transformaties te bewerkstelligen. Misschien ligt de kracht van praktijkgericht onderzoek wel meer bij een dedicated approach, waarbij verschillende partijen en partners samen werken om een specifieke bijdrage te leveren aan een maatschappelijke verandering. De kennis en de ervaring die wordt ontwikkeld en gedeeld met de beroepspraktijk en andere organisaties levert impact op: soms klein, soms wat groter.
Deze gedachte sluit goed aan bij een ander concept om impact te definiëren, namelijk die van de ‘gewone impact’ en de ‘buitengewone impact’. Er is een neiging om te kijken naar buitengewone impact als gevolg van uitzonderlijke bijdragen. De ontwikkeling van een vaccin, bijvoorbeeld. Een focus op zulke impact vertroebelt het zicht op gewone impact die tot stand komt in samenwerking, via productieve interacties, in de terloopse ontmoetingen en gedeelde kennis, aldus Van Drooge. Een interessante visie, zo blijkt uit de reacties van verschillende deelnemers aan de masterclass. De moeilijkheid blijft wel hoe deze ‘gewone impact’ zichtbaar te maken. Bewustwording bij de onderzoeker, reflectie op eigen handelen, en bij de partners en andere samenwerkingsverbanden dat de impact er is, hoe klein ook, en die benoemen. Dat is een eerste stap, aldus Van Drooge.
Net als Sarah Coombs, de spreker die de eerste Masterclass verzorgde, benadrukt Van Drooge het belang om te kijken naar het aggregatieniveau en de visies op impact. Onderzoekslijnen op het niveau van samenwerkende hogescholen of bij Centers of Expertise hebben andere mogelijkheden tot het maken van impact dan bijvoorbeeld lectoren. Daarnaast is het simpelweg bij elkaar optellen van losse projecten geen impactverhaal waar bijvoorbeeld Centers of Expertise mee uit de voeten kunnen. Daar is meer voor nodig. Belangrijk is vooraf te een visie te ontwikkelen op wat men verwacht van impact; op lectoraatsniveau, op projectniveau, en op de niveaus van expertisecentra en hogescholen.
Naast bovengenoemde concepten over impact vraagt Van Drooge ook aandacht voor de inhoudelijke bijdrage van impact. Want: om welke impact gaat het nu uiteindelijk? Wat men wil bereiken met praktijkgericht onderzoek kan formeel beschreven zijn in statuten, missie statements, instellingsplannen, programmaplannen, etc. Maar er zijn ook onuitgesproken verwachtingen. Probeer erachter te komen wat de verwachtingen zijn binnen het project of Centre of Expertise, met de partners en andere medewerkers. Zorg dat die op tafel komen, aldus Van Drooge.
In de discussie over impact wordt vaak begonnen met indicatoren. Dat is niet het juiste uitgangspunt, stelt Van Drooge. Het is verstandiger om eerst vast te stellen wat bedoeld wordt met impact en welke impact men wil bereiken en vervolgens passende indicatoren te kiezen. Onderzoek kan en zal altijd impact hebben, het gaat er om bepaalde impact inzichtelijk te maken met de juiste indicatoren.
Tot slot wordt nog het probleem aangestipt dat het bijhouden van impact vaak tijd vraagt en hoe dat te organiseren. De reflex bij veel hogescholen is; we trekken een impact officer aan en die gaat dat voor ons regelen. Het resultaat is de onderzoekers gaan kijken naar de impact officer om de impact te organiseren en de eigen verantwoordelijkheid afneemt. Jammer, want er is veel potentie te vinden in die onderlinge contacten en samenwerkingsverbanden. Je moet elkaar daarin een beetje opvoeden, vindt Van Drooge. Alert zijn op wat gebeurt in samenwerkingsprojecten en misschien ook het CvB van de hogescholen aanspreken. Dat is een mooie opdracht die uit deze masterclass meegenomen kan worden, zo stellen enkele deelnemers.
Lees een publicatie van Leonie van Drooge: Valuable: indicators for valorisation (2013).
Esther Tielen